“Wij komen de deugd van de matigheid al tegen in het Griekse denken, met name het stoïcisme: de mens die zich matigt om hogere doelen in het leven te bereiken (zelfbeheersing).
Matigheid komt ook ter sprake in de bijbel en wel in het boek der Wijsheid (hfd. 8,7):
“En als iemand de gerechtigheid liefheeft, zijn haar werken de deugden, want zij leert wijsheid, en voorzichtigheid, sterkte en matigheid, de allernuttigste dingen in het menselijk leven.”
Matigheid is er niet op uit om de mensen allerlei genoegens en genot te ontzeggen. Wel wil de matigheid ons mensen de ogen open doen houden voor alles wat ons kan afstompen in het leven. Matigheid bewaart ons voor een teveel, te mooi, te goed, een te ……., dat ons eens zal gaan opbreken.
Matigheid is een deugd die ons menselijk leven wil begeleiden als een karaktertrek van het je kunnen beheersen. Eten om te eten is verkeerd. Eten om hetgeen klaargemaakt is werkelijk te genieten is een deugd en bouwt het onderlinge contact op en verstevigt vriendschappen.
Matigheid als deugd is ook heilzaam voor ons spreken en oordelen. Het behoedt ons voor ruzie en onenigheid, voor strijd en kommer en kwel.
Matigheid is het hulpmiddel bij uitstek om je grenzen te bepalen als mens, en om die grenzen ook aan te houden in ons omgaan met anderen en onszelf.”