Hoop

In ons Nederlandse spraakgebruik kennen wij verschillende soorten spreekwoorden met het woord hoop. Te denken valt aan: ‘hoop doet leven’, ‘valse hoop hebben’, ‘een hoopvol gebeuren’, ‘hopen tegen beter weten in’. Zo maar een paar gezegden, die ons bekend in de oren klinken.

Hoop is een gerichtheid op een toekomstig doel dat misschien moeilijk te bereiken is, maar toch voor mogelijk gehouden wordt. Dit is een definitie die ook nog nader ingevuld kan worden.
Hoop is een houding die steunt op de tussenkomst van een hogere instantie ter vervulling van datgene wat gehoopt wordt. Als het vervullen van dat wat wij hopen binnen onze eigen macht ligt, hebben wij niets te hopen, maar slechts te willen. Ook wanneer de verwerkelijking door berekening geschiedt, of met meer of mindere waarschijnlijkheid valt af te leiden, ook dan is de naam hoop niet op haar plaats, maar meer ervaring en voorspelbare verwachting. Juist daar waar het niet mogelijk is uit het verleden het toekomstige te bepalen, kan de zekerheid van hoop optreden.
Hoop steunt op de geheimzinnige verhouding tot een vervullinginstantie die tot meer in staat is dan wijzelf en de bepaaldheid van alle verschijnselen in ons leven. Die instantie zal dan haar macht aanwenden ten gunste van diegene die hoopt.

Wij stellen, waar het bepaalde wensen en verlangens betreft, onze hoop op medemensen. Die liefheeft, hoopt niet alleen voor zijn of haar geliefde, maar ook voor zichzelf van wie de liefde uitgaat, juist datgene wat beiden gelukkig maakt. Waar mensen geen zekerheid meer kunnen bieden aan elkaar of in uiterste nood, daar hoopt de mens op een bovenmenselijke of bovennatuurlijke instantie die het goed met ons meent. De mens kan zich er niet bij neerleggen dat het leven volkomen zinloos zou zijn en dat het einde van ons leven gericht zou zijn op het totale niets, of niks. De hoop is een wezenlijke trek in ons menszijn, dat een vervullinginstantie veronderstelt met ook menselijke trekken.

Soms geven mensen aan zo`n vervullinginstantie onpersoonlijke namen als ‘lot’, ‘Schicksal’, ‘fortuna’, ‘fatum’. Soms geven mensen ook persoonlijke namen: ‘voorzienigheid’, ‘Gods nabijheid’, ‘zijn liefde’, ‘zijn troost’. Paulus spreekt in zijn Romeinenbrief (Rom. 15,13) over ‘de God van de hoop’.

Theologisch gezien is de christelijke hoop de vrucht van het geloof, , die door de Heilige Geest in het hart van de mensen wordt gestort als een blijvende gesteltenis. Het is een goddelijke deugd, omdat zij God zelf tot voorwerp heeft. Wij mogen als gelovigen hopen op de bijstand van God zelf, op Hem steunen wij, vertrouwen wij, bouwen wij ons leven. Hem te ontmoeten, Hem te zien is ons uiteindelijke doel in het leven. Hopen op God betekent heil ontvangen en gebruiken in het leven nu, en later in het eeuwig leven.

Daarom is het symbool voor de hoop het anker, als teken van standvastigheid, verankerd zijn, op vaste grond staan.